Kadoum
Dirk van Weelden2020
Wanneer en waar ontstond Kadoum?
Om Kadoum te begrijpen en te waarderen is het goed te weten in welke context het ontstond en op welke vragen en mysteries het gebaseerd is. Kadoum was een performance en een installatie waarin verbinding werd gemaakt tussen zingende menselijke lichamen, elektrische motoren, hartslag-frequentie-meters, GSM-telefoons en het internet. Het idee ontstond in 1997, toen Google in oprichting was, er geen video op het internet stond, en zelfs de MP3 nog moest worden uitgevonden. Het internet bestond uit beelden van lage kwaliteit en tekst, en was alleen toegankelijk via computers die met een snoer aan een modem en het vaste telefoonnet waren verbonden. Nog geen kwart van de mensen had een mobiele telefoon.
Wie om zich heen keek en probeerde te snappen hoe snel alles veranderde kon overrompeld worden door een bijna schrikachtig besef: als alles kon worden omgezet in digitale data (beeld, geluid, tekst, cijfers) en iedereen via het internet verbonden kon zijn, dan waren mensen weliswaar mediaal, maar toch in principe altijd en vooral onmiddellijk voor elkaar aanwezig, ongeacht de fysieke afstand. Wat is aanwezigheid op afstand en wat verandert dat aan de ervaring van lichamelijke aanwezigheid?
Johan Wagenaar is beeldhouwer, iemand die beeldend en ruimtelijk denkt en Kadoum is het best te begrijpen als een werk dat een ruimtelijke en zintuiglijke verbeelding is van die vraag. Die wordt gesteld hier, in en aan de fysieke wereld, waar het werk en het publiek samen zijn, niet op een website. Bovendien is het een gemeenschappelijke vraag, want Kadoum is het resultaat van de samenwerking van de kunstenaar met een computerprogrammeur, telefoontechnologen, een ondernemer, een componist en verschillende koren.
Waaruit bestond Kadoum?
Tussen 1998 en 2003, in Nederland, Duitsland, Zwitserland en in meerdere steden in de Verenigde Staten vonden optredens plaats van een koor van 4 sopranen, 4 alten, 4 tenoren en 4 bas/baritons die zich hadden opgesteld in een installatie van steigerpijpen en plateaus. Ieder van de zangers stond naast een uit de hoogte in de stellage neergelaten elastisch koord, waaraan een emmer hing. In die robuuste emmers, die aan een bouwplaats deden denken, zat water en een stalen vin, die door een sterke elektrische motor, bevestigd aan de bodem, met een krachtige slag in beweging kon worden gebracht. Hoorbaar, zichtbaar en ook voelbaar.
In Australië liepen zestien mensen rond, die hun dagelijkse gang gingen, werkend, duttend, winkelend, stofzuigend of op de tribune bij een tenniswedstrijd. Tijdens het project werd een van de eerste hartslagfrequentiemeters ontwikkeld in samenwerking met Nokia. De vrijwilligers droegen de meters in een elastische band om hun borst, zo werd hun hartslagfrequentie omgezet in een elektrisch signaal.
Dat werd draadloos overgeseind naar hun mobiele telefoon. Het Finse Nokia deed mee om hiervoor de op maat gemaakte software te leveren, die op het internet was aangesloten. De computer in de stellage met de zangers stuurde het hartfrequentie-signaal van iedere Australiër naar de ‘persoonlijke’ emmer van een zanger.
De om zijn koormuziek bekende componist Daan Manneke schreef een werk dat harmonisch en melodisch geïnspireerd is op gregoriaanse klooster-gezangen uit de achtste eeuw, maar dat ritmisch geleid werd door de zestien hartslagen die live en direct doorkwamen vanuit Australië. Voor zangers en publiek werden die hartslagen aanwezig gemaakt door de krachtige zwiep waarmee water in het bewegingsritme van de harten werd gebracht. Die motoren waren afkomstig uit een fabriek voor industriële robots, zodat ze geschikt waren met digitale data te worden aangestuurd.
De muziek schiep een sfeer waarin het publiek zich voelde wegdrijven uit de tijdsorde van straat en klok en terecht kwam in een quasi tijdloos Nu. Een vrijplaats in de drukke technische wereld. De zang suggereerde een eeuwenoude aandacht en de concentratie van de zangers op de geheimzinnig trillende emmers was gekoppeld aan de snelheid van het licht waarmee de signalen vanuit de verte hier kwamen. Hartslag van een verre vreemde, die hier het water in een emmer doet klotsen, en de maat geeft aan een zingend en levend lichaam twee meter van mij vandaan. Dat is een krachtige en indrukwekkende gebeurtenis, maar wat gebeurde er? Wat betekende dit? Welk gevoelens en gedachten riep deze wonderlijke gebeurtenis op, bij wijze van meditatie over mens en lichaam en aanwezigheid en communicatie?
Kadoum werd mogelijk dankzij de samenwerking tussen Johan Wagenaar en gallerist uit Keulen, Pierre Eichenberger, een telg uit een familie van Zwitserse industriëlen, die over de hele wereld machinefabrieken hebben. De technologie uit de lasrobots van Mavilor, de financiering vanuit Eichenbergers Experinet, en de betrokkenheid van Nokia en MIT Harvard waren noodzakelijk om zo snel en technisch hoogwaardig een esthetische ervaring te laten ontstaan uit elementen van een technologie die nog maar in de kinderschoenen stond.
Dat alles maakte dat Kadoum een project was dat in de sportwereld, in de medische wetenschap en in de kringen van technologie-volgers belangstelling opriep, maar ook door de bezwerende kracht van de zang een publiek trok dat veel breder was dan het gebruikelijke beeldende kunstpubliek. De toekomst, oeroude vragen en geluiden, de kracht van performance en beeld, en de opwinding van het nieuwe dat binnen handbereik was, ze kwamen hier heel plastisch, fysiek in water en lichaam en stem, in puls en een ruimtelijke opstelling bij elkaar.
Veel aan Kadoum is karakteristiek voor Wagenaar’s werk. Het draait om grote, menselijke thema’s maar liefst zichtbaar gemaakt door zintuiglijke ervaringen, door beelden, kleuren, ruimtes, fysieke verhoudingen; en met zo min mogelijk ruis uit de wereld van de taal. Maar hij wil het werk niet als een heilig object buiten de mensenwereld plaatsen of vervreemden van de omstandigheden van zijn ontstaan.
Voor hem toont zich de poëtische kracht van kunst niet alleen in het repertoire, de conventies, en de sociale context van de kunst. De mogelijkheid van kunst, als menselijk vermogen is strikt genomen overal, in ieder leven in ieder domein. Dat maakt het logisch om met wetenschappers, ondernemers, technici en musici, of mensen uit het sociale domein samen te werken, en te zorgen dat het werk buiten de kunstinstellingen gezien en beleefd wordt.
Er is nog iets opmerkelijk aan Kadoum dat kenmerkend is voor Johan Wagenaars werk. Dat is de combinatie van regie en improvisatie in het ontstaansproces van het werk. Hij vat dat proces op als een zich organisch ontwikkelend onderzoek naar de juiste methode om het werk tot stand te brengen. Iets dat een grote waarde op zichzelf heeft. Een complexe kringloop van maken, reflectie, kennis en intuïtie. Er is dus veel input en zeggenschap van anderen, er is toeval en serendipiteit, maar er is ook de sturing van de beeldend en poëtisch regisseur, die erop toeziet dat morele eenduidigheid, ideologische simpelheid, technisch en economisch rendement buiten de deur blijven.